Van een auto die dakt

Dichterlijke woordspelerij

Waarom ik door de flikken zo dikwijls wordt gepakt,
een ferme hap in mijn al krap proletarisch budget?
Dat komt omdat ik met een auto rondrijd die dakt
en dat die in ‘t oog springt, naar blijkt, bij de arm van de wet.

Waarom is een auto die dakt zo vaak kop van jut
en slingert de arm van de wet mij zo vaak op de bon,
al hoor ik qua klasse onderaan bij ’t klein grut
dat zich nooit een dis met kaviaar veroorloven kon.

Van kaviaar die dakt ooit al gehoord misschien?
Natuurlijk niet, omdat zo’n soort vis niet te klissen is,
maar parkeer ik mijn auto die dakt, IK ben gezien,
omdat er wèèr eens een flik met dienst bij de pinken is.

Zet een auto die dakt en een flik die dient bij mekaar
en voorwaar, het lijkt of ze voor elkaar zijn voorbeschikt,
al blijft je dienaar ’t onverklaarbaar vinden en raar,
zo’n auto die dakt en zo’n agent met dienst die flikt
of gaat het om lotje wellicht, waarvan ik ben getikt?