Op 6 april 1652 legden bij de zuidelijke Tafelbaai drie bootjes – de Reiger, de Drommedaris en de Goede Hoop – aan, met aan boord de pioniers die onder bevel van chirurgijn Jan van Riebeeck een verversingspost moesten bouwen om de bemanning van voorbij varende schepen te kunnen voorzien van verse groenten en fruit ter voorkoming van de destijds beruchte scheurbuik. In zo goed als àlle boeken die over die “aartsvaders” van Zuid-Afrika zijn geschreven, wordt steevast bericht over Hollanders en als Vlaming lees ik dat niet graag. Niet dat ik iets zou hebben tegen onze stambroeders uit het noorden, maar het bedroeft mij dat met dié eenzijdige versie van de geschiedenis, de waarheid – die ook hièr haar rechten heeft – geweld wordt aangedaan. De expeditie van de ambitieuze Amsterdammer Van Riebeeck was namelijk ook pittig “gekleurd” door een aantal Vlamingen die zich in de kijker wisten te werken, de ene al een ietsje positiever dan de andere. Daar was “den doktoor”, die helemaal geen dokter was, maar tegen een andere Vlaming had gesnoefd dat hij twee messen bij zich had om tegen Van Riebeeck te gebruiken in het geval er weer eens zo hard gewerkt moest worden voor zo weinig eten.
Slecht bekwam het de muiter-in-spe, Jan Daniëlsen van Veurne: de commandeur deed de rebel kielhalen, wat naar ’t schijnt niet om over naar huis te schrijven is. Het was nog maar een begin. Na het kielhalen, kreeg de muiter 100 slagen met de laars, werd hij fors veroordeeld tot een half jaar werken zonder vergoeding en werd zijn al schamele soldij voor liefst drie maanden verbeurd verklaard. Die andere Vlaming, Jan Van Passel, die van Geel afkomstig was, heeft aan de Kaap de eerste brandewijn gestookt. Later is de man als verstekeling aan boord gegaan van een voorbijvarende boot en niemand heeft van hem ooit nog iets gehoord. Naar wijlen mijn goeie vriend Camiel De Vleeschauwer heeft uitgeplozen in het archief van Kaapstad, is Jan met zijn stokerij niet rijk geworden: hij liet een schuld achter van 20 gulden, 4 stuivers en 4 oortjes. Camiel moet postuum geprezen worden, omdat hij méér dan een tipje heeft opgelicht van de sluier die véél te lang over de Franse Hugenoten is blijven hangen. Hij heeft in de archieven ontdekt dat van die zogenaamde Franse Hugenoten, omtrent 34 procent… Vlamingen waren. Hun heimat, immers, stond in het noorden van Frankrijk, dat ook wel Zuid-Nederland of Frans-Vlaanderen wordt genoemd, omdat het in tempore suspecto van ons is gestolen en nooit teruggegeven. In die tijd spraken dus de Hugenoten van Vlaamse afkomst in die contreien nog een dialectvorm van hun moedertaal, het Vlemsch. Geen wonder dat het ‘Hollands’ dat zij aan de Kaap hoorden spreken, genoeg vertrouwde klanken bevatte om er zich bij aan te passen en zich daar in een mum van tijd te integreren. Hun vlotte integratie zou zowaar als voorbeeld kunnen gelden voor de Franstalige inwijkelingen in Brussel en de rand vandaag. Ook de maatregelen van de wantrouwige gouverneur Van der Stel zullen die aanpassing wel in de hand hebben gewerkt. Om de vorming van getto’s tegen te gaan, werden de nieuwkomers namelijk verplicht zich over het grondgebied van de Kaap te verspreiden.
We kunnen er gerust van uitgaan dat die twee elementen, de taal van de Hugenoten en de verplichte aanpassing aan de locale boerengemeenschap, ervoor gezorgd hebben dat het Franse taalimperialisme in Zuid-Afrika geen kans heeft gekregen. Binnen de honderd jaar na hun landing, was het Frans aan de Kaap volledig verdwenen. Het leefde enkel nog voort in de namen van boerderijen (plase), die dan wel werden uitgesproken op z’n Afrikaans. Vast staat wèl dat de Hugenoten een niet te miskennen stempel hebben gedrukt op de bewogen geschiedenis van het volk aan de Kaap en in het binnenland. Een paar namen: Piet Retief, de eerste officieel aangestelde leider van de Voortrekkers, Sarel Cilliers, predikant die bij Bloedrivier de Gelofte heeft voorgezegd, Du Plessis, Joubert, Fourie, De la Rey, Cronjé, grote namen in de twee Vryheidsoorlogen, Du Toit, Marais, Malherbe, Celliers, e.a., pioniers van de Afrikaanse Taalbewegingen (1875-1925), die na jaren strijd hebben geleid tot de erkenning van het Afrikaans als officiële taal op 31 mei 1925. Door een pad te volgen dat was gebaand door olifanten (intussen al lang uit het landschap verdwenen), ontdekte een Vlaming ook het idyllische dorpje Franschhoek, dat hij eerst Olifantshoek had genoemd.
Toen Hugenoten, op de vlucht voor protestantenrepressie in het niet altijd even douce France, daar een nieuwe thuis hadden gevonden, richtten zij er een indrukwekkend monument op als dank voor de genoten gastvrijheid, alsook een stevig gedocumenteerd museum. Dat zij diepe Franse wortels hebben, steken zij in hun gastland beslist niet onder stoelen of banken. Integendeel, zij vieren het elk jaar weer. Zoals binnenkort in juli, als zij de verovering van de Bastille gaan herdenken. De juiste datum ligt blijkbaar nog niet vast, maar twee jaar geleden werd die Bastillefees gevierd in hetzelfde weekeind als onze eigen herdenking van de Guldensporenslag: op 11 juli. In die verre Fransen Hoek is het dan wel putje winter. Of dat een slok op de borrel zal schelen, durf ik toch enigszins te betwijfelen. Santé!