Aanvangsverzen van het epos Beatrijs
Al in de middeleeuwen viel de klacht te lezen
dat met dichten weinig poen te scheppen viel
en dat dit nog zo is, beaam ik grif bij dezen:
al maak je muze Sappho ’t hof met hart en ziel,
zij zal je danken met een grijns maar nièt met baten.
Dat was naar het schijnt in Maerlants tijd al zo,
die zoveel waardevolle kunst heeft nagelaten,
wat ook geldt voor Vondel en Van Bredero.
Toch blijf ik dichtend voorts mijn gang maar gaan
En zijn er lieden die daarvoor de neus optrekken,
geen ene moer trek ik er mij van aan.
In weerwil van ’t gegniffel en het trekkebekken
dicht ik wel – probeer ik toch – en zie niet om.
Intussen trekken karavanen en kemphanen
In mijn verbeelding trekken hele regimenten
‘t hoekje om bij ’t gonzen van stemmen en trom.
Kijk eens aan, bromt een stem: een dichter zonder centen.
Hector, je pleegde weer een flink gedicht met eigentijdse woorden en zonder enig Engels of vreemd woord.
Van Dale kan er nog wat van leren! Proficiat!