Die dodelijke kogel – wèèr een – om bij stil te staan

Toen een officier van de (wan)ordetroepen het vaandel van de meisjesbond Ic Dien wilde afpakken, reageerde de humaniorastudent daar onmiddellijk op: ‘Over mijn lijk’. Je zou het een profetische uitroep kunnen noemen, maar voor de zoveelste keer zou de werkelijkheid straffer blijken dan de stoute profetie, helaas. Joost Vandommele noemt het jaar 1920 waarin Herman Van den Reeck werd doodgeschoten, een scharnierjaar voor zowel Vlaamse Beweging als arbeidersbeweging. De gevleugelde uitdrukking ‘tot spijt van wie ’t benijdt’ was in woelige tijd veel meer dan ‘zomaar’ een uitdrukking. Nogal wat belgicistische krachten zagen de geallieerde overwinning in de Grote Oorlog maar al te graag als een geslaagde, zelfs definitieve, afrekening met die vermaledijde beweging, waarvoor zij ’t liefst een zo klein mogelijke letter uit de onderkast haalden. De belgicisten hadden het einde van die Grote Oorlog begroet met een klop op elkaars schouder en daarbij met een zware zucht en liefst en français begroet met de even gemeende als emo-beladen juichkreet: ‘We zijn ervan af!’ Gelieve u in gedachten even naar die zondag 11 juli 1920 te verplaatsen, gewaardeerde lezer, en probeer dan te lezen wat er moet zijn omgegaan in de gedachten van de Antwerpse politici en rijkswachters die belast waren met de niet geringe opdracht de massa te beletten tot de historische Grote Markt door te dringen en daar met zes jaar vertraging gehoor te geven aan de oproep van koning Albert I om de Slag van de Guldensporen te herdenken.

Daar sta je dan, politieofficier en op de koop toe franskiljon zijnde, oog in oog met die duizenden die van het toen nog zelfstandige Borgerhout, waar zij de Vlaamse feestdag wél hadden mogen vieren, in dichte drommen èn in feeststemming naar de Grote Markt toe schuifelden, hun vele vaandels geheven als om te zeggen: ‘Jullie dachten van de Vlaamse Beweging àf te zijn, maar kijk, hier komen wij, Vlaenderen die leu!’ Helaas, op de Grote Markt loopt het fout en geen klein beetje. Een voornoemde politieofficier wil de afdelingsvlag van een groep Vlaamse meisjes afpakken en Herman Van den Reeck wil dat niet laten gebeuren. Hij verdedigt die vlag ten koste, zoals zal blijken, van zijn eigen jonge leven. Zo noodlottig had het misschien niet moeten aflopen, indien die officier niet van mening was geweest dat een (te) lang kruisverhoor moest voorgaan op een jong mensenleven. Het ging toch maar om een flamingant die zijn plek in de samenleving niet bleek te kennen. De dringende hulp die de in zijn long getroffen student nodig had, kwam te laat. Herman Van den Reeck ging dood en héél de toenmalige samenleving, ongeacht rang en stand, ongeacht politieke en godsdienstige overtuiging, ongeacht wélke overtuiging ook, wou op de uitvaart zijn om een laatste groet te brengen aan deze dappere militant van een beweging die in vaderlandse kringen geacht werd niet meer te bestaan. Het verbluffend groot aantal volgers van de verrassend lange rouwstoet, bewees dat de Vlaamse Gedachte waarop Hendrik Elias zijn licht op zou laten schijnen, levendiger de Vlaamse geesten bezig hield dan de talrijke tegenstanders lief was. Die tegenstanders waren niét van de Vlaamse Beweging af en ze zijn er na meer dan een eeuw nóg niet van af. Dank zij gemotiveerde rebellen als de jonge Van Den Reeck, naar wie vele ouders uit piëteit destijds en ook later nog, hun mannelijke boorling Herman hebben genoemd. Wellicht, wie weet – als extra beklemtoning dat ‘ze’ er nog niet van af zijn, van de Beweging die aan de gang moet blijven tot Vlaanderen VLAANDEREN heet. Of hoe klonk weer die Zangfeestleuze?