De jaren van het lood en de herdenking van Sergio Ramelli

Afgelopen 29 april vond te Milaan de herdenking plaats van Sergio Ramelli, de jonge student die op diezelfde datum in 1975 overleed. Hij werd het slachtoffer van het geweld van een groep linkse activisten en was een van de vele slachtoffers die in de jaren 70 in Italië kwam te overlijden bij de politieke spanningen tussen links en rechts georiënteerde groeperingen. Deze periode die in Italië bekend staat als ‘Gli anni di piombo’, de jaren van het lood, leeft nog steeds in de herinneringen van velen en de jaarlijkse herdenkingen in Milaan en Rome trekken elk jaar meer bezoekers.

Enkele beelden van de demonstratie in Milaan vindt u hier en daaronder een verkorte geschiedenis van ‘de jaren van het lood’ in Italië.

Tijdens de jaren 70 van de 20e eeuw groeide de ontevredenheid over de chaos van de politieke situatie in Italië. Regeringen bleven soms maar enkele dagen bestaan om dan weer te vallen. Deze ontevredenheid uitte zich in gewelddadige schermutselingen op pleinen, maar groeide al snel uit tot een gewapende strijd gevoerd door georganiseerde groepen die terrorisme niet schuwden met als doel de politiek te beïnvloeden of omver te werpen. Deze periode kennen we als ‘gli anni di piombo’, de jaren van het lood. Een term overigens die in die tijd nog niet gebruikt werd. De jaren van het lood is afgeleid van de titel van de gelijknamige film van de Duitse regisseuse Margarethe Von Trotta die verscheen in 1981.

De periode die bedoeld wordt met de jaren van het lood is niet exact gedefinieerd, maar de grenzen worden vaak gelegd van het einde van de jaren zestig tot en met het begin van de jaren tachtig. Voor velen begint de periode na de jongerenprotesten van 1968. Op 1 maart 1968 was namelijk de eerste gewelddadige confrontatie die de beweging van ‘68 had met de overheid tijdens de zogenaamde slag bij de Valle Giulia in Rome. Anderen zien het begin bij de slachting op Piazza Fontana in Rome op 12 december 1969, waarbij er op 1 dag twee bommen in Milaan en drie in Rome het leven kostten aan 17 mensen en waarbij tientallen mensen gewond raakten. Velen associëren de periode van de jaren van het lood met de daden van verschillende linkse organisaties zoals de Lotta Continua (Strijd Gaat Verder) en de Movimento Studentesco (Studentenbeweging). Of van terroristische groepen als Prima Linea (Eerste Lijn) en Brigate Rosse (Rode Brigades). Maar in die periode waren ook rechtse groepen actief, zoals NAR (Nuclei Armati Rivoluzionari, Revolutionaire Gewapende Kernen) en Ordine Nero (Zwarte Orde), die de tegenhangers waren van de linkse groepen.

De gewelddadige confrontaties op de pleinen, de gewapende strijd en de slachtingen begonnen als een protest. Maar een protest tegen wie of tegen wat? Deze vraag, waarvan het antwoord nooit helemaal duidelijk geworden is, is een rode draad in de jaren van het lood. Mogelijk keerden verschillende groepen zich tegen het politieke systeem, zij wilden de maatschappij naar hun eigen model aanpassen. Erg populair waren de impulsen in de richting van een Marxistisch-Leninistisch model dat aanleiding gaf voor een revolutionaire voorhoede een begin te maken met een aanpassing naar een communistische maatschappij. Voor verscheidene opiniemakers en politieke commentatoren waren het de jaren van links terrorisme, voor anderen de jaren van rechtse slachtpartijen, en voor weer anderen de terreur van de staat. De jaren van het lood overlapten en waren een vervolg op de periode van de revolutie van 1968 die in Italië en Europa plaatsvond. In die periode ontstonden nieuwe sociale lagen die niet door iedereen toegejuicht werden. De Italiaanse economie groeide erg snel en de verbeteringen van de levensstandaard waren goed zichtbaar. Kindersterfte nam sterk af. De bevolking groeide. Analfabetisme was vrijwel verdwenen. Met bijna een eeuw vertraging begon Italië eindelijk een natie te worden, met een taal die overal gesproken en begrepen werd, van Sicilië tot aan de Alpen. De RAI-omroep was begonnen met uitzenden via de televisie, waardoor niet alleen de taal landelijk verspreid werd, maar via de uitgezonden voetbalwedstrijden en andere sporten werd bijgedragen aan een nationaal gevoel.

1969 was een jaar vol onenigheden. Na de studentenprotesten kwam de strijd van de arbeiders die zich hard maakten voor de verlengingen van de werkcontracten. Die herfst zou bekend worden als de ‘hete herfst’. Op 25 april vonden twee aanslagen plaats in Milaan waarbij 20 mensen bij gewond raakten en 9 augustus vonden acht aanslagen plaats op verschillende plekken in Italië met 12 gewonden als resultaat. Op 19 november tijdens een manifestatie van de Italiaanse Communistische Unie in Milaan stierf het eerste slachtoffer, de politieagent Antonio Annaruma. Hij werd getroffen door een stalen pijp, gegooid door een van de betogers. Op 12 december vonden in een tijdsbestek van 53 minuten 5 aanslagen plaats. De ergste daarvan was de bom die ontplofte op de Piazza Fontana in Rome. De jaren van het lood waren begonnen.

De ene aanslag volgde op de andere. Na de aanslagen van 1969, volgden nieuwe aanslagen, 1972 in Gorizia, 1973 in Milaan, 1974 in Brescia met vele doden en gewonden als gevolg. De aanslagen droegen bij tot een explosief klimaat. De manifestaties op de pleinen waren al turbulent, maar zakten nu af naar het niveau van stadsoorlogen. Aan de linkerkant ontstonden organisaties als Gruppi d’Azione Partigiana, Nuclei Armati Proletari, Prima Linea, Comitati Comunisti Rivoluzionari, Proletari Armati, Per il Comunismo en de Brigate Rosse. Aan de rechterzijde groepen als de NAR, Ordine Nuovo, Ordine Nero, Terza Posizione en Avanguardia Nazionale. Het niveau van de confrontaties steeg tot wat later de ‘strategie van de spanning’ genoemd zou worden. De talloze aanslagen creëerden een klimaat van onzekerheid en gevaar. Niet alleen de grote aanslagen droegen hieraan bij, er waren ook aanslagen op kleinere doelen, op een enkele burger, politieagent of bankfiliaal waarvan de uitvoerders tot op de dag van vandaag nog onbekend zijn. Tijdens de manifestaties op de pleinen verschenen veel demonstranten gemaskerd en vaak ook gewapend met knuppels, moersleutels, zoals de fameuze “Hazet 36” waarmee Sergio Ramelli in 1975 bijvoorbeeld werd doodgeslagen door linkse militanten, molotovcocktails en soms ook met pistolen zoals de populaire Walther P38.

Na elke nieuwe gewelddadige actie raakte de publieke opinie steeds meer gedesillusioneerd en verdween langzamerhand het vertrouwen in het doel van dit alles. Met deze logica accepteerde een steeds groter deel van de bevolking, en niet alleen de conservatieven, een militair antwoord van de staat waarbij men inperking van de persoonlijke vrijheiden niet schuwde. De regeringspartijen, bestaande uit de christendemocraten, de sociaaldemocraten, de republikeinen, de liberalen en de socialisten, versterkt met de steun van de communisten, vormden een politiek akkoord om te werken aan een serie van wetten om de crisissituatie te bevechten. De zogenoemde terroristische dreiging dreef de politie terug, maar de Italiaanse staat reageerde met het verminderen van de grondwetttelijke vrijheid en een uitbreiding van de macht van de politie. Een uitbreiding die de ruggengraat vormde voor een noodverordening die vervolgens in Italië nooit officieel is beëindigd. Symbolisch hiervoor was de wet die de politie de autorisatie gaf om te mogen schieten in geval zij dat noodzakelijk achtte. De wet in kwestie wekte veel irritatie op en was onderwerp van een referendum, gehouden op 11 juni 1978. Ruim 76 procent stemde voor het behoud van deze wet. In 1978 werden speciale antiterroristisch korpsen in het leven geroepen, bij de carabinieri de GIS (Gruppo Intervento Speciale, Speciale Interventie Groep) en bij de politie de NOCS (Nucleo Operativo Centrale di Sicurezza, Centrale Operatieve Kern van Veiligheid). In 1980 kwam de zogenoemde ‘legge Cossiga’ die substantiële veroordelingen oplegde oor wie beschuldigd werd van terrorisme. Deze wet breidde de macht van de politie enorm uit. Ook deze wet kreeg bij een referendum in 1981 ruim 85 procent van de stemmers met zich mee. In 1977 richtte een demonstrant een P38 op de politie in Milaan. De foto die van hem werd gemaakt, werd de icoon van de jaren van het lood. Het gebaar dat men vervolgens symbolisch maakte was een hand met drie opgestoken vingers, een imitatie van de P38. 1977 werd een van de meest gewelddadige jaren. Het resultaat: 40.000 aangeklaagden, 15.000 arrestaties, 4.000 veroordeelden voor talloze jaren gevangenisstraf en tientallen doden en gewonden bij alle partijen. Het begin van 1978 werd getekend door een gebeurtenis die ook jaren erna nog van invloed zou blijken: de slachting in de Acca Larentia, een steegje in Rome.

Op de avond van 7 januari van dat jaar gingen drie jonge rechtse activisten op weg om folders uit te delen voor de alternatieve muziekgroep ‘Amici del Vento’. Op het moment dat ze het hoofdkantoor van de MSI verlieten, de rechtse politieke partij die de erfgenaam van de RSI is, passeerde ze een groep van 5 of 6 mannen die direct met automatische geweren op hen in begonnen te schieten. Franco Bigonzetti was op slag dood. Vincenzo Segneri werd getroffen in zijn arm en het lukte hem terug in het hoofdkantoor te komen en beschutting te zoeken achter de gepantserde deur. De derde, Francesco Ciavatta, een student van 18 jaar, raakte ook gewond en vluchtte een trap op naast de ingang van het hoofdkantoor. Hij werd door de schutters achtervolgd. Zij bleven schieten en hij werd opnieuw geraakt in zijn rug. Op weg naar het ziekenhuis stierf hij in de ambulance. Het nieuws verspreidde zich snel en veel activisten van de MSI verzamelden zich bij het hoofdkantoor. De spanning nam al snel toe en de gemoederen raakten verhit. Videoapparatuur van de Rai-journalisten werd vernield. Het verhaal ging dat een journalist, mogelijk uit onachtzaamheid, een sigarettenpeuk gooide in het op de grond liggende bloed van de slachtoffers. Om de situatie onder controle te krijgen schoot de kapitein van de carabinieri, Edoardo Sivori, op de groep activisten en raakte daarbij Stefano Recchioni, de gitarist van de bekende muziekgroep Janus. Twee dagen later stierf hij.

Een aantal maanden daarna werd Franceso Ciavatta vermoord en stortte zijn vader in elkaar en pleegde zelfmoord. De aanslag werd opgeëist via een cassettebandje dat een aantal dagen later werd gevonden. De stem van een jongen op het bandje zei: “Een gewapend leger heeft na een zorgvuldige voorbereiding in de riolen van de Acca Larentia straat een paar zwarte ratten geraakt op het moment dat deze bezig waren met de uitvoering van een fascistische actie. Vergist u niet kameraden, de lijst is nog lang.” Tien jaar later had het onderzoek nog niets opgeleverd. Pas in 1988 werd 1 van de automatische geweren teruggevonden. Dit vuurwapen bleek eerder gebruikt te zijn bij 3 andere moorden, gepleegd door de Rode Brigades. Deze gebeurtenis was het begin van een offensief van zwarte terreur die niet alleen gericht was tegen de antifascisten maar ook tegen de staat, omdat ook die verantwoordelijk werd gehouden voor het vergoten bloed.

Het jaar met de meeste slachtoffers was echter 1980. Er stierven toen 125 personen, 85 daarvan kwamen om bij de bomaanslag in het Centraal Station van Bologna. Ondanks dat de aanslag werd opgeëist door de rechtse NAR en er banden vermoed werden met de P2 loge en de geheime organisatie Gladio, is tot op de dag van vandaag nog veel onduidelijk gebleven over de ware toedracht van dit drama.

Een van de meest dramatische episodes uit die jaren was wellicht het drama van Via Fani in 1978, waar de lijfwachten van de Italiaanse politicus en voorzitter van de christendemocratische partij Aldo Moro werden doodgeschoten. Hijzelf werd ontvoerd en later vermoord teruggevonden in een auto. Een daad die het land dagenlang bezighield en opgeëist werd door de Rode Brigades. Na deze moord nam de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken Francesco Cossiga ontslag. De generaal van de carabinieri Carlo Alberto Dalla Chiesa werd, per decreet van premier Andreotti, verantwoordelijk voor de coördinatie van de strijd tegen het terrorisme. Dalla Chiesa behaalde goede resultaten. In 1982 werd hij ook ingeschakeld in de strijd tegen de maffia op Sicilië, maar kort daarop werd hij samen met zijn jonge vrouw in Palermo vermoord. Tegen het einde van het decennium namen de gewelddadigheden langzaam maar zeker af. Vooral de steun aan de Rode Brigades brokkelde snel af na de moord op de arbeider Guido Rossa in 1979. Rossa gaf een van zijn collega’s aan toen hij hem betrapte op het verspreiden van propagandamateriaal van de Rode Brigades.

In het begin van de jaren tachtig verdween het idee dat de gewapende strijd conflicten kon oplossen. Alleen de meest extreme groepen bleven geloven dat geweld een oplossing was voor de politieke en sociale problemen van Italië. Deze groepen bleven doorgaan met gewelddadige activiteiten en terroristische acties. Maar de jaren van het lood waren voorbij. Italië heeft hiermee in Europa, na Noord-Ierland en Baskenland, een van de langste periodes van politiek terrorisme gekend.

One comment

Comments are closed.