Dat regeringen in Italië niet al te vaak een lang leven genieten, is ruimschoots bekend. Dat ze nauwelijks gevormd raken, is weer een andere kwestie (het soort kwestie waar we ook in België ruime ervaring mee hebben). Nochtans is dát het probleem waar “de laars” sinds de verkiezingen van februari voor staat.
Zaterdag kreeg Giorgio Napolitano, tot op dat moment “uittredend” president, na zes stemrondes in het parlement uiteindelijk een meerderheid van 738 (op 1007) stemmen achter zich om zichzelf op te volgen. Niet dat hij er echt zin in had – eerder had hij gezegd dat hij een tweede ambtstermijn vanwege zijn leeftijd (hij is er nu al 87) niet zag zitten -, maar omdat het parlement er niet in slaagde een meerderheid van stemmen achter een kandidaat-opvolger te krijgen, moest hij zich wel “opofferen” voor (in principe) nog eens zeven jaar. Hij hoopt nu – terwijl men toch mensen kiest omdat men geen andere keuzes weet te maken – een meerderheid van datzelfde parlement achter een “partijloos technocratenkabinet” te krijgen, een “regering van wijze mannen en buitenstaanders” die volgens Napolitano “onder leiding van een premier (…) die internationaal groot aanzien geniet” moet staan.
En wie zou dat dan moeten zijn? Wel, een van de meest genoemde namen is kennelijk die van Giuliano Amato, ook al 74 jaar oud, twee keer eerder eerste minister geweest en volgens Het Laatste Nieuws “een van de weinige toonaangevende politici [die] onaangetast [bleef] in een reeks corruptieschandalen”. Maar ’t is natuurlijk maar net wat je “onaangetast” noemt …
Amato diende, zoals gezegd, twee keer als premier, zijnde van juni 1992 tot april 1993 en van april 2000 tot mei 2001. Van 1983 tot 1987 was hij vice-staatssecretaris, van 1987 tot 1988 vice-premier, van 1987 tot 1989 minister van Financiën, van 1998 tot 1999 minister voor Institutionele Hervormingen, van 1999 tot 2000 nog eens minister van Financiën, en van 2006 tot 2008 minister van Binnenlandse Zaken.
Of hij, in een wijd en zijd als corrupt bekend politiek systeem, dan werkelijk “onaangetast” bleef, is dus sowieso de vraag (en dan hebben we het even niét over het feit dat hij van Siciliaanse afkomst is en carrière maakte bij de socialistische partij), maar het feit dat in zijn eerste periode als eerste minister zowat de hele Italiaanse politieke leiderskaste werd weggeveegd door een serie van corruptieschandalen maakt dat nog twijfelachtiger. Dat hij wel héél dicht bij Bettino Craxi, zo ongeveer de spin in het corruptieweb, stond, mag het nog verbazingwekkender maken dat hij “onaangetast” bleef.
Maar er is meer: zijn regering probeerde er een wet door te krijgen die de bevoegdheid voor het voeren van onderzoeken naar corruptie doorschoof naar de politie. Gezien die politie onder directe controle van de overheid stond, was het voor iedereen nogal duidelijk dat dergelijke onderzoeken niet onafhankelijk zouden kunnen verlopen en braken er overal in Italië massale straatprotesten uit. Protesten die een dusdanige omvang aannamen dat toenmalig president Oscar Scalfaro zich gedwongen zag te weigeren de wet te ondertekenen wegens overduidelijk ongrondwettelijk. Minister van Justitie Giovanni Conso nam de schuld voor de wet op zich, maar het idee dat Amato een “slachtoffer van de omstandigheden” was, lijkt toch nauwelijks op te kunnen tegen de waarschijnlijkheid dat hij het door corruptie aangevreten systeem wou redden.
Dat “onaangetast in een reeks corruptieschandalen” kan dan wel letterlijk, en voor zover we weten, kloppen, naar de geest is het dus naar alle waarschijnlijkheid niet waar.
De man zelf op zijn woord geloven, zou trouwens geen goed idee zijn: zijn woord is namelijk niets waard. Op het einde van zijn eerste periode als eerste minister zwoer hij in een toespraak voor het parlement dat hij zich terug zou trekken uit de politiek, benadrukkend dat hij het meende en dat hij in tegenstelling tot sommige politici (die hij “mandarijnen” noemde) zijn woord niet zou breken …