Gisteren gaf Francis Van Den Eynde een eerder ethische beschouwing over het beleid van wijlen Margaret Thatcher. Dit artikel zal enkele economische punten bespreken. Laat me alvast beginnen met één stelling: Thatcher voerde geen puur klassiek ultraliberaal beleid uit. Ze voerde wel een beleid waarbij de staat en de vakbonden vochten over de positie van de sterkste speler en was samen met Reagan één van de eerste neoliberale/neoconservatieve regeringsleiders.
Een robbertje vechten
De grootste en positieve verwezenlijking van Thatcher was haar overwinning op de NUM (National Union of Mineworkers). Tegen vertegenwoordiging van de arbeiders en bedienden valt er niets te zeggen, dat valt immers onder de vrijheid van vereniging en meningsuiting. De grote mijnwerkersstaking van 1984-1985 was een duidelijke overwinning voor Thatcher. Tijdens de regering van Clement Attlee (Labour) werden de mijnen in het Verenigd Koninkrijk genationaliseerd in 1947. Deze industrie werd sterk gesubsidieerd en slechts enkele mijnen waren hierdoor effectief winstgevend. Tegen de jaren ’80 was er grote nood aan modernisering, en dus mechanisatie, om de mijnen draaiende te houden wat ook zou leiden tot ontslagen. Net zoals met de opkomst van de automatische drukmachines, wat de doodsteek betekende voor de loodzetters, verzetten de vakbonden zich hevig. Reeds in de jaren ’70 was de nood aan modernisering al duidelijk gebleken, maar in 1974 dwong een grote mijnwerksstaking de regering van Edward Heath (Conservative Party) tot aftreden. De vakbonden kloegen over het loon van de mijnwerkers dat inderdaad lager was dan gemiddeld. Modernisatie en mechanisatie zou dan wel leiden tot ontslagen, maar de toegenomen productie en efficiëntie zou meer mijnen winstgevend maken en hogere lonen mogelijk maken. Helaas voor Heath besloten de vakbonden zich als neo-Luddisten te gedragen.
In maart 1984 stelde de National Coal Board (het overheidsorgaan dat de mijnen beheerde) in de persoon van Ian Mac Gregor voor om 20 van de 170 staatsmijnen te sluiten en 20.000 ontslagen te bewerkstelligen op een personeelsbestand van 187.000. Tweederde van de mijnwerkers, onder leiding van de beruchte Arthur Scargill die geld kreeg van de Sovjetunie via Warschau, legde het werk neer. Scargill weigerde echter een stemming te houden over het uitroepen van een staking nadat drie vorige stemmingen (januari 1982, oktober 1982 en maart 1983) er tegen waren waardoor het een wilde staking werd. Het betekende een clash tussen Thatcher namens de Britse staat en Scargill namens de vakbonden. Die laatsten hadden op veel meer sympathie kunnen rekenen als hun beleid de decennia ervoor niet gebaseerd was geweest op het vormen van een staat in de staat. Regelmatige stakingen en dreigementen zorgden ervoor dat op een bepaald moment door stroomstoringen men in het Verenigd Koninkrijk nog maar drie dagen per week kon werken. Diefstal e.d. door arbeiders werd door de macht van corrupte syndicalisten genegeerd. De vergelijking maken tussen de houding van de vakbonden toen en de maffia is nog niet eens zo fout. In 1979 waren er 4.583 stakingen en gingen er meer dan 29 miljoen werkdagen verloren.
Daarmee hadden zij echter ook hun geloofwaardigheid in gevaar gebracht, hun macht was immers gebaseerd op het feit dat de staat tot dan toe niet wenste vol te houden. Thatcher deed dit wel en won. De staking eindigde en Thatcher willigde geen enkele eis in. Zij was in de periode voor de staking zo slim geweest om de National Coal Board (letterlijk) bergen aan kolen op te laten stapelen om zo een reserve in handen te hebben. Hierna zou het aantal stakingen sterk dalen. De Britse bevolking zag hoe de vakbond haar macht kwijt was en had blijkbaar ook geen motivatie om de verdediging van figuren als Scargill op zich te nemen. In 1990 waren er 630 stakingen en 2 miljoen verloren werkdagen. Het lidmaatschap van vakbonden nam af van 13,5 miljoen (1979) naar 9 miljoen (1990). Uiteindelijk gingen er 150 mijnen toe, waarvan niet allemaal verlieslatende, en werd de rest geprivatiseerd.
Het positieve hieraan is dat zij de chantage die vanuit de vakbond werd gevoerd naar de staat en maatschappij toe heeft gebroken. Een chantage die trouwens, zoals reeds vermeld, mee betaald werd met sovjetgeld. Dat er uiteindelijk zoveel mijnen toegingen, inclusief enkele winstgevende, gaat echter in tegen de economische logica en moet men helaas zien in een sfeer van triomfalisme.
Het beleid van Thatcher: liberaal/libertair?
Vaak krijgt men te horen dat het beleid van Thatcher (klassiek) ultraliberalisme in de praktijk was. Afgaande op de houding tegenover de vakbonden zou men dit ook kunnen aantonen. Men kan er echter beter een neoliberalisme in zien waarbij de staat een grote greep op de economie houdt en de belangen dient van enkele elites. Een installeren en behouden van een oligarchie in andere woorden. Uit linkse hoek krijgt men vaak het verwijt te horen dat Thatcher sterk sneed in overheidsuitgaven op belangrijke vlakken. De cijfers zijn echter als volgt: totale overheidsuitgaven +12,9%, werkbegleiding +33,3%, gezondheidszorg + 31,8% en sociale zekerheid + 31,8%. Ze sneed wel in: defensie – 3,3%, huisvesting – 67%, handels- en industriesubsidies – 38,2%. De kosten van haar hervormingen betaalde ze voor een groot deel, zoals Chavez trouwens, met de ontginning van olie uit de Noordzee. Haar Community Charge (bekend als de Poll Tax), die diende om onder andere de kosten te dragen van het regionaal bestuur in Schotland vanaf 1989 en Engeland en Wales vanaf 1990, zorgde voor grote rellen en betekende een afname van de koopkracht van de Britten. Fouten in berekening hadden moeten rechtgezet worden bij herberekeningen op regelmatige basis, maar deze werden meerdere keren geannuleerd. Thatcher haar gevecht met de vakbonden is er niet geweest om de markt zoveel vrijer te maken, maar om duidelijk te maken dat de staat de baas was.
Toen Thatcher aantrad was 44,6% van het BBP van het Verenigd Koninkrijk direct te traceren naar overheidsinvesteringen. Als zij een overtuigd liberaal was geweest die op principe stond, zou zij dit sterk hebben teruggebracht. Bij haar aftreden stond het op 40%. Dit na het afstoten van de mijnsector uit de staat! Om een idee te geven, honderd jaar voor haar aantreden vond haar partij dat de staatsinterventie in de economie al astronomisch hoog was. Die stond toen op 9,4%. In 1982 kende het zelfs een toppunt van 48% dat, zelfs met de grote uitgaves vanaf de financiële crisis, tot nu toe niet meer geëvenaard is.
De bureaucratie onder haar beleid nam tevens toe. Zij zorgde wel voor een grote deregulering van de financiële sector, wat op middellange termijn zorgde voor de financiële crisis die we vandaag de dag kennen. De werkloosheid onder haar beleid nam even af, na een forse toename, en men sprak even van een economisch wonder. In juni 1984 stond deze op 12%, zij viel naar 6,9% in mei 1990, stond in mei 1991 terug op 8,2% en in maart 1993 terug op 10,8%. Op lange termijn kan men het geen succes noemen en afschuiven op de nieuwe regeringen is ook te gemakkelijk. De kern van het Thatcherisme is immers, ondanks lippendienst van oppositieleden, nooit aangepast geweest. Waar onder haar beleid de financiële sector groot werd, kromp de industriële productiecapaciteit. Bij haar aantreden was de industriële productie goed voor 17,62% van het BBP, bij haar aftreden was dit 15,18%.
Het is fout te stellen dat ze een socialistische was (ook al bleef ze de Khmer Rouge erkennen nadat zij verdreven waren door de Vietnamezen). Ze liet huurders van sociale woningen toe die aan te kopen aan een sterk verlaagde prijs. Dit verhoogde het aantal mensen dat een eigen huis bezat, wat men zeker als een positieve maatregel kan bezien. Anderzijds werden er ook amper tot geen investeringen gemaakt in het bouwen van nieuwe sociale woningen waardoor er een kloof ontstond tussen de woningennood en het aanbod. Men kreeg dezelfde toestand die men net voor de crisis zag in de VSA, het opblazen van een bel op de huizenmarkt en uiteindelijk de instorting. De interest op hypothecaire leningen stond op 14% bij haar aantreden, kende een dip van 7,38% in mei 1988, bij haar aftreden stond het net niet op 15%. In 1991 werden 75.500 huizen in beslag genomen door de banken doordat de hypotheken niet meer betaald konden worden. Deze waren voor een groot deel genomen door mensen in sociale woningen om deze te kunnen kopen. Het beleid van Thatcher ontnam velen van hen echter de middelen om deze te kunnen betalen. Op het vlak van armoede heeft Thatcher ook geen al te positief elan: 13,4% bij haar aantreden, 22,2% bij haar vertrek, in 1982 stond het op het laagste niveau met 12,1%.
Ze een libertaire noemen, zoals sommigen doen, is echter ook fout. Zij geloofde misschien wel in de vrije markt en het individualisme, “There is no such thing as society”, maar zij geloofde vooral dat de staat, en specifieker zijzelf, daar vorm aan moest geven. Charles Powell, verbonden aan het kantoor van de eerste minister m.b.t. buitenlandse zaken, beschreef haar houding en regeringsstijl ronduit als Leninistisch. Hij verwees daarbij naar het fanatieke vasthouden aan het eigen gelijk en het absolute geloof daarin. Een geloof in een revolutionaire voorhoede die als historische agent zou fungeren. Het was uiteindelijk een voorbode van de overstap van vele trotskisten naar het neoconservatisme dat een staatskapitalistisch systeem kent. Wie een libertaire kritiek op Thatcher wil zien, kan ik deze tekst aanraden.
De welvaartstaat, en bijhorende inflatie, als Realpolitik gegeven
Waarom was dit zo bij de dame die zo principieel “libertair” was? Realpolitik. Zij ging uit van een vrije markt en het individualisme, maar deze begrippen zijn hol wanneer men ze confronteert met de realiteit. Een vrije markt vereist het einde van de democratie aangezien de democratie zal eisen dat er sociale maatregelen worden genomen die er via verkiezingen ook zullen doorgedrukt worden. In het Oude Egypte, nochtans geen democratie, waren er reeds stakingen vanwege arbeidsomstandigheden. Door de vox populi in een democratie zullen dit soort beslissingen echter veel sneller kunnen genomen worden. Door de consensus die altijd moet gevonden worden, ook bij een meerderheidssysteem, in een parlementair systeem zullen deze maatregelen enkel op korte en middellange termijn werken. Men moet immers de volgende verkiezingen winnen. Een correct beleid voeren is dan ook niet het werk van de dag, maar een populair beleid.
Is dit een aanval op de democratie? Nee, maar wel een vaststelling. Door de installatie van de welvaartstaat wou het Westen 1) zich de moral high ground toekennen en 2) een alternatief bieden voor de sovjetstaat. Op langere termijn is zo’n systeem niet houdbaar, zeker niet wanneer men binnen een inflatoir monetair beleid blijft waarbij in landen een systeem als de index is gekoppeld. Maar het moest wel houdbaar blijven tot het sovjetsysteem implodeerde. Thatcher begon haar beleid met een monetaristische visie waarbij de overheid controle moet houden over de geldhoeveelheid. Controle van inflatie is daarin belangrijker dan controle op werkloosheid. De begroting van 1980 voorzag hierin en stelde enkele doelen. Deze doelen werden allemaal gemist en deze werden bijgesteld in 1982. Haar strijd tegen de inflatie, die voor haar belangrijker was dan de strijd tegen werkloosheid, kende zoals reeds vermeld geen groot succes. Ironisch genoeg is het pas onder Tony Blair dat de inflatie in het Verenigd Koninkrijk een daling kende. 10,3% bij haar aantreden in 1979, 21,9% (!) een jaar later en slechts 3% op het laagste peil in in 1986. Toen zij Downing Street verliet, stond de inflatie terug op 10,9%, hoger dan bij haar aantreden.
Indien zij immers de welvaartstaat hebben uitgehold om een budgettaire discipline te voeren, zoals nu Merkel verweten wordt te doen, dan zou men in de grafieken een daling moeten gezien hebben van begrotingstekorten. Onder haar beleid is er echter geen structurele afbouw van de schuld geweest. Slechts op het einde van haar beleid werd er werk gemaakt van een beperkte afbouw, die echter niet compenseert voor de schuldenopbouw in de jaren daarvoor.
Besluit
Margaret Thatcher is een scharnierfiguur geweest in de Britse geschiedenis. Geen enkele premier voor haar en na haar, tot nu toe op z’n minst, heeft ooit een –isme voortgebracht. Etter van dienst, Verhofstadt, baseerde zich er ooit op, al lijkt hij ondertussen het loftsocialisme helemaal omarmd te hebben. Thatcher diende haar economie steroïden toe en door de oorlog om de Islas Malvinas pompte zij terug zelfvertrouwen in het Verenigd Koninkrijk. Haar voorgangers overwogen leningen bij het IMF, iets dat de Amerikaan Kissinger ronduit zielig vond. Uiteindelijk, zeker met de huidige economische crisis in gedachten, is het gebleken dat haar injecties een tijdelijke verbetering hebben gebracht. Maar dan voor een beperkte groep en niet voor lange termijn. Haar geloof in de goedheid van de captains of industry en de banken en haar wantrouwen tegenover de gemeenschapszin onder arbeiders en bedienden was misschien haar grootste obstakel in het realistischer bekijken van haar economisch beleid. De GINI-coefficiënt, die de ongelijkheid van economische ontwikkeling meet, kende onder haar beleid ook een negatieve evolutie.
Sommigen willen van haar een heldin van rechts maken omdat ze de vakbonden die de maatschappij chanteerden brak en tegen de Europese Unie was. Wanneer men echter de cijfers erbij neemt, dan kan men niet anders dan concluderen dat haar beleid geen positieve lange termijnresultaten kan voorleggen, integendeel. Ze koos voor een beleid van enorme deregulering in de financiële sector (de “Big Bang” van 1986) en privatiseerde vele staatsbedrijven. Ze trok subsidies weg voor de productie, maar The City, het financiële hart van Londen, kon altijd op haar steun rekenen. Ook haar verzet tegen de integratie van de Britse Pond in het Exchange Rate Mechanism, de voorloper van de Euro, liet ze gaan tegen het einde en het Verenigd Koninkrijk trad erin toe in oktober 1990.
Verder verwijs ik nog naar het artikel over staatskapitalisme over Thatcher en Reaganomics dat ik in februari 2012 schreef. Wel in het Engels.